verblendsteen | holle, zeer gladde strengperssteen met scherpe randen en vaak vierkante perforaties, vervaardigd van de vettere kleisoorten. |
verblijfstuin | tuin op een volkstuincomplex waar (in het seizoen) overnacht kan worden in een huisje; volkstuin. |
verbouwing | bouwkundige wijziging aan een bestaand gebouw. Dit kan een uitbreiding zijn, maar ook een gewijzigde indeling. |
verdieping | bouwlaag |
verjongen | naar het uiteinde toe afnemen in omvang of zwaarte. |
verkaveling | de manier waarop een gebied in stukken, kavels geheten, is verdeeld. |
verkavelingseenheid | bestaat meestal uit verschillende architectuureenheden. De bebouwing in een verkavelingseenheid vormt een compositie van gebouwen (van gelijke en/of verschillende typologie) en een bouwsteen voor een (bebouwings)veld. |
verkavelingspatroon | wijze waarop gebied ingedeeld volgens een bepaald patroon. |
verkeerstangent | weg die niet door het centrum loopt, maar erlangs. |
verspringend | ten opzichte van elkaar niet in een gelijk vlak of niet in één lijn liggend. |
Verstedelijkte havengebieden | ruimtelijk systeem bestaande uit recent tot woongebieden getransformeeerde vroegere havengebieden. |
verticaliteit | in verhouding veel hoger dan breed; het laten domineren der verticale lijnen in het uiterlijk. |
vertreding | (luie) trappartij. |
villa | vrijstaand, aanzienlijk woonhuis (vooral landelijk gelegen of in een parkachtige stadswijk). |
villawijk | woonwijk met overwegend villa's en aaneengesloten herenhuizen, veel openbaar en particulier groen en een stratennet met bijzondere patroon- en vormenkenmerken. |
visuele eenheid | zichtbaar samenhangend geheel. |
vliesgevel | niet dragende gevel van lichte bouwmaterialen toegepast in combinatie met (beton- of staal)skeletbouw. |
vlucht | vooroverhellen van een muur; vroeger werden gevels op ?vlucht? gesteld, mede om inwatering van het metselwerk te voorkomen. |
voegwerk | wat gevoegd is of moet worden; al de voegen van een muur. |
volant | strook stof als afronding en versiering van zonnescherm of markies |
volkernplaat | plaat van enkele lagen samengeperst met fenolhars geimpregneerd krachtpapier, aan weerszijden afgewerkt met gekleurd HPL (hogedruk laminaat). |
voorerf | gedeelte van het erf tussen de voorgevellijn en de aan de voorkant van die lijn gelegen perceelsgrens. |
voorgevel | gevel aan de voorzijde van een gebouw. |
voorgevellijn | denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een bouwwerk tot aan de perceelsgrenzen. (dit gaat om de ligging t.o.v. de weg, maar -anders dan bij voorgevelrooilijn- ook t.o.v. openbaar groen) |
voorgevelrooilijn | voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan dan wel de gemeentelijke bouwverordening. |
voorkant | voorgevel, voorerf en dakvlak aan de voorzijde van een gebouw, en zijgevel, zijerf en dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) gekeerd is naar de weg of het openbaar groen. (AMvB) |
voorzetraam | los raam dat voor bestaand raam kan worden geplaatst, meestal bedoeld voor warmte-of geluidisolatiedoeleinden. |
voorzieningenstrook | strook gebouwen met instellingen, diensten die in bepaalde behoeften voorzien. |
vrije pui-invulling | gevel als niet dragende invulling binnen een draagconstructie. omdat de gevel geen dragende functie heeft is er een grote mate van vrijheid bij de indeling, grote glasvlakken zijn kenmerkend voor vrije pui-invullingen. |
waarderingskaart | welstandskaart waarbij binnen een ruimtelijk systeem de bebouwing stelselmatig gewaardeerd is volgens een getrapt stelsel: Orde 1 is monument, Orde 2 de categorie daar net onder, Orde 3 daar weer onder en Basisorde. Vergelijkbaar met het ordestelsel worden stedenbouwkundige aspecten uitgedrukt in stedenbouwkundige zones. |
waterfront | aanblik die een stad vanaf het water biedt, i.h.b. min of meer aaneengesloten op het water (kanaal, rivier, meer) georiënteerde bebouwing. |
waterstructuur | wijze waarop waterlopen gesitueerd zijn. |
weg | alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten (Wegenverkeerswet). |
welstandsadvies | advies van de welstandscommissie of stadsbouwmeester aan burgemeester en wethouders of het dagelijks bestuur van het stadsdeel over de vraag of een aanvraag voor een bouwvergunning voldoet aan redelijke eisen van welstand. |
welstandsbeleid | gemeentelijke beleid waarin duidelijk wordt gemaakt waar het beeld van de bebouwing aan moet voldoen. Zie welstandsnota. |
welstandsbeoordeling | beoordeling door burgemeester en wethouders of het dagelijks bestuur van het stadsdeel van de vraag of een aanvraag voor een bouwvergunning voldoet aan redelijke eisen van welstand. |
welstandscommissie | door de gemeenteraad benoemde onafhankelijke commissie die aan burgemeester en wethouders advies uitbrengt ten aanzien van de vraag of het uiterlijk of de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, waarvoor een aanvraag om bouwvergunning. |
welstandscoördinator | ambtenaar van een stadsdeel die tot taak heeft het contact tussen planindieners, het stadsdeel en de welstandscommissie te coördineren. |
welstandscriterium | uitspraak die één aspect van het uiterlijk een bouwwerk normeert en opgenomen is in een door de gemeenteraad of stadsdeelraad vastgestelde welstandsnota. |
welstandskader | stelsel van regelgeving waaraan bouwplannen getoetst moeten worden. |
welstandsnota | beleidsnota die door de gemeenteraad of de stadsdeelraad is vastgesteld en die alle criteria voor de welstandsbeoordeling bevat. |
welstandstoetsing | zie welstandsbeoordeling. |
welstandstoezicht | alle aspecten, regels en werkwijzen rondom het wettelijke voorschrift dat elk bouwplan moet voldoen aan redelijke eisen van welstand tenzij het welstandsvrij is. |
welstandsvrij | gebieden of objecten die door de gemeenteraad of de stadsdeelraad (in de welstandsnota) als welstandsvrij zijn aangewezen, waardoor bij de bouwvergunningaanvraag (preventief) geen welstandsbeoordeling plaatsvindt en ook achteraf (repressief) geen welstandstoezicht kan worden uitgeoefend; en objecten die wettelijk (AmvB) vergunningvrij zijn (en daarmee welstandsvrij). |
werf | plaats waar schepen of andere drijvende objecten worden gebouwd of worden gerepareerd; plaats waar hout of andere artikelen opgestapeld liggen. |
werfterrein | terrein met verscheidene werven. |
wijkontsluitingsweg | doorgaande weg die de wijken onderling verbindt en waaraan de buurtstraten aantakken. |
windveer | plank aan weerskanten van een rieten- of pannendak ter afdekking van de rand van het riet of de pannen om afwaaien van de pannen te voorkomen. |
wisseldorpel | (van oorsprong bij schuiframen) onderregel van het bovenraam en bovenregel van het onderraam. |
wolfsdak | meestal een zadeldak waarvan één of beide dakschilden op de kop een afgeknot dakschild heeft (wolfseind). |
wolfseind | schuin eindvlak van een wolfsdak. |
woning | een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding. |
Woningwet | de volledige tekst van de Woningwet is te vinden op www.wetten.nl |
woonblok | groep (aaneengesloten) huizen die door straten min of meer rechthoekig wordt ingesloten. |
woonerf | woonwijk of -buurt die autoluw of -vrij is en waar doorgaand verkeer niet mogelijk is. |
woonlaag | verdieping van een gebouw. |
woonwijk | stadsgedeelte dat in de eerste plaats tot bewoning dient. |
zadeldak | dak met twee tegenoverliggende symmetrische dakvlakken die bij de nok samenkomen. |
zichtlijn | denkbeeldige lijn die getrokken kan worden tussen wat de beschouwer wel en niet te zien krijgt. |
zichtlocatie | vestigingsplaats pal langs een openbare weg. |
zijerf | gedeelte van het erf tussen een zijgevellijn en de aan die zijde van het gebouw gelegen erfgrens. |
zijerfgrens | zie erfgrens |
zijgevel | gevel aan de zijkant van een gebouw. |
zijgevellijn | denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een bouwwerk tot aan de perceelsgrenzen. |
zijpenant | zie penant. |
aanbouw | bouwwerk dat in directe verbinding staat met het (hoofd)gebouw waaraan het wordt gebouwd. Een aanbouw is een toevoeging van een afzonderlijke ruimte aan een gebouw, terwijl een uitbouw een vergroting van de bestaande ruimte is. Deze bouwwerken breiden het bestaande (hoofd)- gebouw uit ter vergroting van het woongenot. Hiermee wordt bedoeld dat het gebruik direct gerelateerd dient te zijn aan de woonfunctie. |
aangekapt | met kap bevestigd aan dakvlak. |
aanvullende (woning)bouwlocatie | ruimtelijk systeem dat bestaat uit recent aan de stad toegevoegde, of ingrijpend geherstructureerde ruimtelijke eenheden, binnen of aan de rand van bestaande ruimtelijke systemen. Daarbij gaat het, behalve om gebieden die exclusief een woonfunctie hebben, ook om gebieden waar gestreefd wordt naar een combinatie van wonen en bedrijvigheid. |
aanzetsteen | de eerste steen aan weerzijden in een gemetselde boog, op constructieve punten geplaatst. |
aanzichtbreedte | breedte van het kozijn zoals dat aan de buitenzijde zichtbaar is. |
aardtinten | natuurlijke tinten, meestal rood/bruine tinten. |
achtererf | gedeelte van het erf tussen de achtergevellijn en de aan de achterzijde van het gebouw gelegen erfgrens. |
achtergevel | gevel aan de achterzijde van een gebouw. |
achtergevellijn | denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen. |
achterkant | achtergevel, achtererf en dakvlak aan de achterzijde van een gebouw, en zijgevel, zijerf en dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) niet gekeerd is naar de weg of het openbaar groen. |
afbouwconstructie | niet dragend deel van een bouwconstructie (zie ook drager en invulling). |
afdak | hellend dak, hangend of op stijlen aangebracht tegen een gebouw of een muur, om als gedeeltelijke beschutting te dienen. |
afgeschuind | het aangebracht zijn van een schuine kant aan een houten of stenen bouwdeel; het afgesneden zijn van een rechte hoek van een gebouw. |
afwateringssloot | gegraven water, primair dienend voor het afvoeren van overtollig oppervlaktewater. |
airey-systeem | systeem waarbij in de periode van de Wederopbouw betonplaten gemonteerd werden aan een beton- of staalconstructie; deze blokvormige platen bleven in het zicht. |
algemene welstandscriteria | samenhangende reeks welstandscriteria, geldig voor alle bestaande dan wel nieuwe bouwwerken, gebruikt als onderlegger voor alle gebiedsgerichte en objectgerichte welstandscriteria; in bijzondere gevallen ook zelfstandig te gebruiken. |
AMvB | Algemene Maatregel van Bestuur |
antenne-installatie | installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie. |
antennedrager | antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne. |
architectuureenheid (ensemble) | een of meer bouwblokken die als eenheid ontworpen zijn en als zodanig herkenbaar. |
architectuurordes | ordes, waarbij getrapt uitgangspunten voor bouwactiviteiten worden gegeven. De architectonische kwaliteit van de bebouwing wordt in opklimmende waardering aangegeven met Basisorde, Orde 3, Orde 2 en Orde 1. |
armoedig materiaal | materiaal met armoedige uitstraling als rietmatten, beddenspiralen, oude deuren, golfplaten, zeildoek (bij erfafscheidingen, bijgebouwen en overkappingen) kunststof schroten en industriële beplating (bij gevelbetimmeringen). |
asymmetrische kap | zadeldak met twee ongelijke dakvlakken. |
attiek | staand vlak, soms versierd met pilasters of balusters, op de kroonlijst van een gebouw geplaatst om het dak aan het oog te onttrekken. |
authentiek | overeenstemmend met het oorspronkelijke, origineel, oorspronkelijk. |
baksteen-montagebouw (BMB) | systeem waarbij in de periode van de Wederopbouw het casco werd opgebouwd uit geprefabriceerde betonelementen voor de dragende wanden en geprefabriceerde vloerplaten. De gevel bestond uit geprefabriceerde gevelelementen, samengesteld uit een betonnen binnenspouwblad en een buitenspouwblad van baksteen. |
balkon | niet-gelijkvloers, voor een gevel aangebracht open platform dat vanuit de aangrenzende binnenruimte via een deur toegankelijk is en afgesloten is door een borstwering. |
band | horizontale versiering in de gevel in afwijkend materiaal (meestal natuursteen, kunststeen of baksteen) of kleur. |
barok | stijl die zich kenmerkt door overdadige vormen en een plastische behandeling van de bouwdelen. |
basement | onderste deel van een gevel; basis, voetstuk of onderste deel van een zuil of pilaster. |
basisorde (BO) | kenmerkende bouwwerken met basiskwaliteit, of bouwwerken die door ingrijpende wijzigingen hun architectonische meerwaarde hebben verloren. |
bebouwing | één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken. |
bebouwingstypologie | indeling in een aantal soorten gebouwen met gemeenschappelijke eigenschappen. |
bebouwingsveld | hoofdelement in een totaalcompositie van de woonwijken. Een veld (dikwijls een buurt), is opgebouwd uit meerdere verkavelingseenheden en wordt gestructureerd door een infrastructuur van wegen en openbaar groen. |
bedrijfsbebouwing | gebouwen ten behoeve van bedrijven zoals hallen, werkplaatsen en loodsen; hebben meestal een utilitair karakter. |
beeldhouwwerk | gebeeldhouwde versiering aan een groter geheel. |
beeldkwaliteit | de visuele kenmerken en de bijbehorende ordeningsprincipes binnen een plangebied. |
beeldkwaliteitplan | samenhangend pakket van intenties, aanbevelingen en/of richtlijnen voor het veilig stellen, creëren en/of verbeteren van de beeldkwaliteit van een bepaald gebied. |
behouden | handhaven, bewaren, in stand houden. |
bel-etage | hoofdverdieping van een pand, gelegen boven de begane grond, vaak echter boven een souterrain. De bel-etage is gewoonlijk hoger dan de onder- en bovengelegen verdiepingen. |
belendend | naastgelegen, (direct) grenzend aan. |
beoordelingskader | specifiek pakket welstandscriteria voor een bouwvergunningplichtige ingreep; geeft aan op welke aspecten en binnen welke bandbreedte de ingreep wordt beoordeeld. |
beplating | vlak plaatmateriaal van kunststof, metaal, hout meestal ten behoeve van gevelbekleding, of bekleding van gebouwelementen zoals dakrand, deur, dakkapel; hout of kunststof in de vorm van smalle (samengestelde) delen (bijvoorbeeld rabatdelen) valt niet onder beplating. |
berging | ruimte voor opslag bij woning o.i.d. |
beschermd stads- of dorpsgezicht | gebied dat van algemeen belang is om zijn schoonheid, zijn onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel wetenschappelijke of cultuurhistorische waarden; gebied dat vanwege de ruimtelijke of cultuurhistorische waarde is aangewezen tot beschermd gebied krachtens de Monumentenwet; de bescherming werkt door in het bestemmingsplan. |
beschot | houten bekleding van een muur, inwendig als een lambrisering, meestal niet tot de volle hoogte. |
bestemmingsplan | door de gemeenteraad vastgesteld plan voor het gehele grondgebied van de gemeente, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven. Deze regels betreffen in elk geval regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken. (artikel 3.1 Wro) |
bestrating | verharding zoals straatstenen of tegels. |
betonskelet | geraamte van kolommen, balken en vloeren van beton dat de overige constructiedelen van het gebouw draagt. |
bijgebouw | zelfstandig bouwwerk dat niet in directe verbinding staat met de woning, maar via een aparte toegangsdeur wordt bereikt; het kan in sommige gevallen wel tegen de woning aangebouwd worden. Meestal gebruikt als schuur, tuinhuis of garage. |
binnenstraat-ontsluiting | een systeem waarbij de entrees van de woningen aan overdekte straten liggen. |
bitumen | waterdicht en plastisch product met een groot hechtend vermogen, gebruikt om daken waterdicht te maken. |
blinde wand, muur of gevel | gevel of muur zonder raam, deur of andere opening. |
blokbepleistering | pleisterwerk met getrokken voegen (schijnvoegen) in een bepaald verband. |
blokverkaveling | verdeling van een gebied in blokvormige percelen. |
boeiboord | opstaande kant van een dakgoot of dakrand, meestal uitgevoerd in hout of plaatmateriaal. |
boerderij | gebouw of complex op een erf met een (oorspronkelijk) agrarische functie en het daarbij horende woonhuis. |
borstwering | dichte, lage muur tot borsthoogte, later ook meer open, bij wijze van leuning of balustrade |
bouw- en woningtoezicht | gemeentelijke technische dienst, die toezicht houdt op de gemeentelijke verordeningen, de kwaliteit van bestaande woningen, naleving van afgegeven bouwvergunningen, enz. |
bouwbesluit | verzameling bouwtechnische voorschriften waaraan alle bouwwerken in Nederland, zoals woningen, kantoren, winkels, ziekenhuizen etc. minimaal moeten voldoen. Verbouwingen vallen ook onder het Bouwbesluit. |
bouwblok | een geheel van geschakelde bebouwing. |
bouwdeel | onderdeel van een gebouw. |
bouwen | het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk. |
bouwenvelop | document dat alle beleidsregels bevat waaraan een bouwproject moet voldoen en op basis waarvan overeenkomsten met de ontwikkelende partijen worden gesloten. |
bouwhoogte | hoogte van een gebouw. |
bouwkeramiek | geglazuurde tegels of tegeltableaus. |
bouwkundige eenheid | een pand of serie panden die in een bouwstroom zijn gerealiseerd (op een en dezelfde fundering). |
bouwlaag | verdieping in een gebouw. |
bouwmuur | muur met constructieve functie; dragende muur. |
bouwperceel | aaneengesloten terreinoppervlak, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan. |
bouwstrook | strook grond met bepaalde diepte, gelegen tussen de rooilijnen. |
bouwvergunning | vergunning van burgemeester en wethouders of het dagelijks bestuur van het stadsdeel om ?te mogen bouwen? (artikel 40 Woningwet) |
bouwvergunningplichtig | alle bouwactiviteiten waarvoor een bouwvergunning nodig is. |
bouwvergunningvrij | alle bouwactiviteiten waarvoor geen bouwvergunning nodig is. |
bouwverordening | gemeentelijke verordening die voorschriften bevat voor het bouwen, verbouwen en slopen van gebouwen en andere bouwwerken, voor de technische staat van bestaande gebouwen en bouwwerken en het gebruik daarvan, voor de administratieve afhandeling van bouwaanvragen. |
bouwvlak | een op de plankaart door bouwgrenzen omsloten vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waarop (primair) hoofdgebouwen zijn toegelaten. |
bouwvolume | maat die aangeeft hoeveel kubieke meter (m3) bouwmassa per vierkante meter (m2) oppervlakte aanwezig of toegestaan is. |
bouwwerk | elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. |
bovenbouw | bovenste, uit een oogpunt van gebruik meestal belangrijkste gedeelte van een gebouw, meestal in tegenstelling tot de onderbouw, het dragende gedeelte, fundament. |
bovendorpel | bovenste horizontale regel van een deur-, raamkozijn of raam. |
braak | landbouwgrond die men (tijdelijk) onbebouwd laat liggen. |
breek | plaats waar na een dijkdoorbraak het water met grof geweld het land uitholde en een diepe put of kolkgat van soms wel tien meter diep achterliet. Vaak werd er een nieuwe dijk omheen gelegd waarna de waterplas is blijven liggen. |
bufferzone | overgangszone tussen gebouw en openbare weg. |
buitengebied | buiten de kernen gelegen gebied, ook wel landelijk gebied genoemd. |
buitenplaats | buitenverblijf met herenhuis (kasteel of landhuis) met bijgebouwen en omringende privé-tuin of park, meestal met specifiek ontworpen aanleg; voornamelijk in de 17de en 18de eeuw gesticht. |
buitenruimte | een buitenruimte is een niet-besloten ruimte voor het in de buitenlucht verrichten van voor het wonen kenmerkende activiteiten. |
bungalow | meestal vrijstaande woning waarvan alle vertrekken op de begane grond zijn gesitueerd. |
Bureau Welstandszaken | onderdeel van de gemeente met ambtelijk secretariaat van de Commissie voor Welstand en Monumenten. |
burenerfgrens | de scheiding van het erf met het naastgelegen erf. |
buurerf | naastgelegen erf. |
buurtschap | verzameling woningen of boerderijen buiten de bebouwde kom. |
carport | afdak om de auto onder te stallen, meestal bij of grenzend aan een woning. |
carré | gebouw met een vierhoekige plattegrond. |
centrale stad | Stedelijk bestuursorgaan, verantwoordelijk voor het grootstedelijk bestuur. |
cityvorming | het verschijnsel dat een binnenstad vrijwel uitsluitend als zakencentrum dient en de woonfunctie verliest. |
classicisme | bouwstijl die de Romeinse of Griekse bouwstijl tot voorbeeld neemt. |
classicistisch | het classicisme aanhangend of daaruit voortspruitend. |
Commissie voor Welstand en Monumenten | onafhankelijke commissie die in een gemeente de welstands- en de monumentenbeoordeling uitvoert. |
compositie | ordening van bouwdelen tot een bouwwerk. |
conformeren | zich voegen naar, gelijkvorming maken, aanpassen aan, afstemmen op. |
console | kraagsteen of houten/stalen kraagstuk, dat dient om een balk, kroonlijst, boog e.d. te ondersteunen. |
context | omgeving, situatie, geheel van omringende ruimtelijke kenmerken. |
contrasteren | een tegenstelling vormen. |
cordonlijst | uitspringende lijst langs een gevel om verdiepingen te markeren of als verlenging van dorpels. Vaak tevens afwaterend. |
cultuurhistorische waarde | aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied. |
CWM | Commissie voor Welstand en Monumenten |
dak | afdekking van een gebouw, vlak of hellend, waarop dakbedekking is aangebracht. |
dakbedekking | materiaal en constructie waarmee een dakvlak is afgedekt om te voorkomen dat er water binnen kan komen. |
dakbekroning | de horizontale opbouw per pand bestaat in het algemeen uit een driedeling. Deze bestaat uit een plint met ingangspartij op de begane grond, een middenstuk met de woonverdiepingen, en een dakbekroning. |
dakcontour | kapvorm, silhouet van de kap. |
dakgoot | langgerekte bakvormige constructie, aangebracht onder de dakrand om het van het dak stromende hemelwater af te voeren. |
dakhelling | schuinte van een dakvlak. |
dakkapel | ondergeschikte uitbouw in de kap, bedoeld om de lichttoetreding te verbeteren en het bruikbaar woonoppervlak te vergroten. |
daklijn | bovenlijn van een dak. |
daklijst | dakrand, lijst als beëindiging en overgang tussen dak en gevel, meestal uitgevoerd in hout of plaatmateriaal. |
dakloggia | 'omgekeerde' dakkapel, geen uitbouw maar een uitsparing in de kap. |
dakopbouw | toevoeging aan de bouwmassa van het schuine dak (geen dakkapel zijnde) of toevoeging aan een plat dak. Een dakopbouw tast het silhouet van het oorspronkelijke dak aan en heeft een grote invloed op het straatbeeld. |
dakraam | raam, plat in het dakvlak. |
dakrand | daklijst, omtimmerde dakgoot, lijst als beëindiging en overgang tussen dak en gevel, meestal uitgevoerd in hout of plaatmateriaal. |
daktrim | afwerking bovenzijde dakrand ten behoeve van waterkering. |
dakvlak | vlak of hellend dak van een gebouw, waarop dakbedekking is aangebracht. |
dakvoet | laagste punt van een schuin dak; het snijpunt van de daklijn en de onderliggende gevellijn. |
damwandprofiel | metalen beplatingmateriaal met een damwandprofilering. |
deel | plank, langwerpig, betrekkelijk smal strookmateriaal meestal van hout, voor gevelbekleding, daklijsten enz. |
detail | ontmoeting/aansluiting van verschillende bouwdelen zoals gevel en dak of gevel en kozijn. |
detaillering | uitwerking, weergave van de verschillende onderdelen of aansluitingen. |
dijkkruinhoogte | hoogte van het bovenvlak van de dijk. |
diversiteit | verscheidenheid, afwisseling, variatie. |
doorschakeling | vloeiende overgang. |
dorpslint | dorp in het buitengebied gekenmerkt door lintbebouwing. |
dove achterkant | geluidsgeïsoleerde achterkant van een gebouw (in principe zonder te openen delen). |
draagconstructie | dragende delen van een bouwconstructie (zie ook drager en invulling). |
drager en invulling | de drager is de constructie van een gebouw, waaraan de invulling is toegevoegd om te beschermen tegen weer en wind (heeft vooral betrekking op gebouwen uit de jaren vijftig en zestig van de 20ste eeuw, waarbij het verschil tussen drager en invulling werd gebruikt om de woning in een groot gebouw of rij huizen te onderscheiden). |
dreef | brede weg met bomen. |
droogloop | overdekte gang tussen twee gebouwen. |
droogmakerij | drooggemaakt stuk land, voormalige waterplas. |
duplexwoning | kleine eengezinswoning, gebouwd in tijden van woningnood, bedoeld om later, samen met een soortgelijke woning één grote woning te vormen. |
dwarskap | kap, dwars gelegen op de kap van het hoofdgebouw of haaks op de voorgevel. |
dynamiek | veranderingen die plaatsvinden op het gebied van bouwen; dit kan zowel nieuwbouw als renovatie betreffen. |
Eclecticisme | verzamelnaam voor de in vele varianten voorkomende bouwstijl (circa 1850-1910) met vrije toepassing van diverse historische stijlmotieven. |
eclectisch | term, toegepast op 19de- en 20ste-eeuwse bouwkunst, waarbij elementen van twee of meer historische stijlen gecombineerd worden. |
eengezinswoning | woonhuis dat voor bewoning door één gezin bestemd is. |
eerste verdieping | tweede bouwlaag van de woning of het woongebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen. |
eigenbouwer | aannemer die zelf opdrachtgever is. |
ensemble | architectonische en stedenbouwkundige compositie van meerdere panden. |
erf | al dan niet omheind stuk grond dat in ruimtelijk opzicht direct hoort bij, in functioneel opzicht ten dienste staat van, en in feitelijk opzicht direct aansluit aan een gebouw en dat blijkens de kadastrale gegevens behoort tot het perceel waarop dat gebouw is geplaatst. (Artikel 1 Woningwet) |
erf(af)scheiding | bouwwerk, bedoeld om het erf af te bakenen van een buurerf of van de openbare ruimte. |
erfgrens | grens tussen erven. |
erker | ronde, vierkante, of veelhoekige uitkragende uitbouw aan een gevel, die vaak uitsteekt of uitkraagt langs een of meer bouwlagen; kan gezien worden als een uitgebouwd venster. |
excessenregeling | gemeentelijke regeling gericht op het tegengaan van evidente buitensporigheden (excessen) in het uiterlijk van het bouwwerk. |
figuratief | met een herkenbare voorstelling. |
flat(gebouw) | groot gebouw met meerdere verdiepingen/woonlagen; de appartementen in de flat zijn meestal gelijkvloers en worden op hun beurt flat/flatjes genoemd. |
footprint | omtrek van een gebouw op maaiveldniveau. |
galerij | gang aan de buitenkant van een (flat)gebouw die toegang verschaft tot de afzonderlijke woningen. |
galerijflat | flatgebouw waarbij langs de afzonderlijke woningen op de verdiepingen een galerij loopt als toegang voor de bewoners. |
galerijstraat | inpandige gang in een (flat)gebouw die toegang verschaft tot de afzonderlijke woningen. |
gebied | begrensd gebied met een bepaalde ruimtelijke samenhang. |
gebiedseigen | specifiek betrekking hebbend op het gebied. |
gebiedsgericht welstandscriteria | welstandscriterium dat betrekking heeft op een specifiek gebied; zowel zelfstandig als in combinatie met andere welstandscriteria te gebruiken. |
gebouwtype | geheel van karakteristieke kenmerken en eigenschappen die gemeenschappelijk zijn aan een groep van gebouwen, waardoor deze zich onderscheiden van andere. |
gebouwtypologie | indeling van gebouwen in een groep op basis van één of meer overeenkomstige kenmerken. |
geleding | onderverdeling van de gevel in kleinere vlakken. verticale, horizontale of figuratieve indeling van de gevel. |
geluidbelaste gevel | gevel waarop geluidbelasting staat. |
gemandateerd secretaris | secretaris van de Commissie voor Welstand en Monumenten die gemandateerd is om de welstandsadvisering uit te voeren voor bouwvergunningaanvragen waarbij de mening van de CWM als bekend wordt verondersteld |
gepotdekseld | horizontaal gedeeltelijk over elkaar vallende gevelbeplating (oorspronkelijk houten planken) om inwatering tegen te gaan. |
geschakelde bouwblokken | bouwblokken die enkele meters verspringen t.o.v. de aangrenzende blokken. |
geschakelde kappen | over verschillende woningen doorlopend dak of dakvlak. |
geschakelde woningbouw | tegen elkaar geplaatste woningen die oorspronkelijk behoren tot één architectonisch ontwerp. |
gesloten bouwblok | geheel van geschakelde gebouwen dat op enige manier een blok vormt, met een gesloten en besloten binnengebied. |
gesneden windveer | windveer, voorzien van decoratief houtsnijwerk. |
gestapelde woning | een al dan niet uit meerdere bouwlagen bestaande woning, deel uitmakend van een gebouw waarin meerdere woningen zijn ondergebracht, zodanig dat deze boven dan wel beneden en naast elkaar zijn gesitueerd, waarbij de voordeur uitkomt op een gezamenlijke inpandige ontsluiting. |
getrapt | trapsgewijs, in stappen, telkens iets meer. |
gevel | buitenmuur van een gebouw |
gevelbeëindiging | top van de gevel (vroeger vaak met ornamenten bekroond). |
gevelbeeld | het uiterlijk van de gevel. |
gevelelement | onderdeel van de gevel. |
gevelgeleding | onderverdeling van de gevel in kleinere vlakken. verticale, horizontale of figuratieve indeling van de gevel. |
gevelkozijn | raamwerk in de gevel, bestaande uit twee stijlen met een boven- en onderdorpel, waarin glas, een deur of raam wordt aangebracht. |
gevellijn | denkbeeldige lijn die strak loopt langs de gevel van een bouwwerk tot aan de perceelsgrenzen. (dit gaat om de ligging t.o.v. de weg, maar -anders dan bij rooilijn- ook t.o.v. openbaar groen) |
gevelmakelaar | decoratieve bekroning van een geveltop. Doel van de makelaar is tweezijdig: verbinding van de windveren en verfraaiing van de gevel. |
gevelopening | opening die in de gevel is uitgespaard om er een kozijn in te plaatsen. |
geveltop | top van een naar boven verjongende gevel. |
gevelvlak | het vlak van de gevel. |
gevelwand | wand bestaande uit een aantal panden. |
goot | langgerekte bakvormige constructie, aangebracht onder de dakrand om het van het dak stromende hemelwater af te voeren. |
goothoogte | afstand tussen goot en maaiveld. |
gootklos | in de muur bevestigd stuk balk ter ondersteuning van een goot. |
gootlijn | veelal horizontale lijn die een goot of meerdere goten aan de gevel vormen. |
Gordel 20-40 | ruimtelijk systeem dat de grote stedelijke uitbreiding beslaat die is gerealiseerd tussen de beide wereldoorlogen. De wijken liggen als een gordel rond de 19de-eeuwse Ring. Karakteristiek voor Gordel 20-40 is de samenhang tussen de hiërarchische, bloksgewijze stedenbouwkundige structuur, de architectuur van de straatwanden en de aandacht voor het sculpturale detail. |
grachtengroen | donkergroene kleur die veel bij monumenten wordt toegepast. |
grenzend aan openbare ruimte | deel van het erf of de zijde van het gebouw dat grenst aan de weg of het openbaar groen. Een gevel aan een tuin is derhalve grenzend aan de openbare ruimte wanneer de tuin grenst aan de weg of het openbaar groen. |
grijs netwerk | stelsel van wegen. |
groen | gras, lagere en hogere planten, bomen en struiken. |
groen-blauw netwerk | samenhang tussen water- en groenstructuur in de stad, zoals waterlopen, parken, natuurgebieden. |
groengebied | gebied met veel beplanting zoals parken, plantsoenen en natuurgebieden. |
groenstructuur | (ruimtelijke) opbouw en onderlinge samenhang van het groen in een bepaald gebied. |
grondgebonden woning | een uit één of meerdere lagen bestaande woning inclusief kap, met een voordeur die rechtstreeks uitkomt op de buitenruimte. |
grootstedelijk project | door de gemeenteraad aangewezen ruimtelijk project dat wordt ontwikkeld en gebouwd onder directe verantwoordelijkheid van de centrale stad. |
grootstedelijke infrastructuur | totaal van onroerende voorzieningen als wegen, bruggen, vliegvelden etc. zoals behorend bij de grote stad. |
Grootstedelijke Transformatiegebied | transformatiegebied waarbij bouwvergunningaanvraag en -verlening via de centrale stad loopt. |
haak | gebouw waarvan de plattegrond een haak vormt. |
hallenhuisboerderij | langgestrekt, driebeukige boerderij met de deel in het midden en de stallen aan weerszijden. |
halschool | schooltype waarbij de hal de ontsluiting vormt voor de klaslokalen. |
hanenkam | een taps toelopende rollaag boven een raam- of deuropening waarbij het midden van de streklaag duidelijk verhoogd is. |
herenhuis | aanzienlijk woonhuis in een stad. |
hiërarchie in maatvoering | verschillende maar aan elkaar gerelateerde maatvoeringen van gebouwelementen waarmee de onderlinge verhouding tussen de elementen wordt aangegeven. zoals het verschil in maatvoering tussen kozijnhout, raamhout en roedes. |
hijsbalk | uit een muur stekende balk waaraan men een hijsblok (katrol) kan ophangen. |
historiserend bouwen | bouwen op basis van historische stijlkenmerken. |
hoekaanbouw | grondgebonden toevoeging meestal van één bouwlaag aan de hoek van een gebouw. |
hoekaccent | verbijzondering op de hoek van een gebouw. |
hoekblok | blok op de hoek van een gevel of muur, vaak van natuursteen maar ook in metselwerk of stucwerk |
hoekkeper | snijlijn van twee aansluitende dakvlakken (uitwendige hoek). |
hoekpartij | verbijzonderd gedeelte van de hoek van een gebouw. |
hoeksteen | steen op een hoek van een gebouw om de hoek te verstevigen en tevens als versiering te dienen. |
hof | door bebouwing (min of meer) omsloten stuk grond beplant met bloemen, kruiden of bomen. |
hoofdgebouw | een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken. |
hoofdmateriaal | belangrijkste (zichtbare) materiaal van gevel en dak. |
hoogbouw | een hoog gebouw of een groep hoge gebouwen; |
hoogbouwaccent | verbijzondering d.m.v. hoogbouw. |
horizontale opbouw | gevelopbouw van beneden naar boven. |
hovenverkaveling | verkaveling waarbij verschillende, los van elkaar staande, bebouwing is georganiseerd rond een centrale groene ruimte. |
in ernstige mate in strijd met redelijke eisen van welstand | een bouwwerk is in ernstige mate in strijd met redelijke eisen van welstand als er sprake is van een storende buitensporigheid in het uiterlijk van het bouwwerk die ook voor niet-deskundigen duidelijk is (basis voor repressief ingrijpen). |
inbreiding | het bouwen binnen bestaande bebouwing. |
individualisering | het binnen één architectuureenheid afwijken van het geheel met betrekking tot plaatsing, maatvoering, vormgeving, materiaal-, kleurgebruik of detaillering, zodanig dat de woning méér herkenbaar wordt als individuele eenheid dan eerder het geval was. |
individueel gebouw | zelfstandig, op zichzelf staand gebouw. |
industriebebouwing | bebouwing met een industriële bestemming. |
ingangspartij | het gedeelte van een gebouw dat de (hoofd)ingang bevat. |
ingrijpende aard | in principe vergunningvrije bouwingrepen die in bepaalde gebieden of bij bepaalde architectuurstijlen dusdanig ingrijpend zijn in het straatbeeld dat een welstandelijke toets vereist is. |
installatie | set van beeld- en/of geluidsapparatuur, het aanbrengen van technische toestellen (montage) en/of deze toestellen zelf. |
investeringsbesluit | besluit van de gemeenteraad of de stadsdeelraad, waarmee de ontwerpfase wordt afgesloten en de uitvoeringsfade wordt ingezet. Bij het Investeringsbesluit worden het Stedenbouwkundig Plan en de Bouwenvelop(pen) vastgesteld. |
Jugendstil | stijlrichting in Europa tussen 1895 en 1910, met gestileerde vormen gebaseerd op het dieren- en plantenrijk. |
kaakberg | hooiberg, m.n. een met twee verdiepingen waarvan de onderste dient als schuur of stal. |
kadernota Welstand | nota van de centrale stad die kader geeft voor welstandsbeoordeling. |
Kantoren en bedrijventerreinen | ruimtelijk systeem dat bestaat uit min of meer monofunctionele werkgebieden. In een monofunctioneel werkgebied zijn alleen productie- en dienstverlenende bedrijven gevestigd. In de loop van de 20ste eeuw is tussen woon- en werkgebieden een steeds scherpere scheiding aangebracht, die momenteel weer wat wordt losgelaten. Het concentreren van bedrijven in industriële gebieden heeft in de jaren negentig van de 20ste eeuw een verwaarlozing van architectonische identiteit tot gevolg gehad. Recentelijk is daarin verandering gekomen. |
kap | een bouwkundige constructie met schuine of ronde vlakken alsmede de afdekking van die constructie, bedoeld om een gebouw aan de bovenzijde af te dekken. |
kapverdieping | verdieping onder de kap. |
kavel | grondstuk, kadastrale eenheid. |
keper | dakspar, rib van een spant. |
kern | veelal kleinschalig stedelijk gebied, ook wel centrum van een dorp of stad. |
kettingverband | metselverband met een afwisseling van twee of drie strekken (lange zijde van de baksteen) en een kop in iedere bouwlaag. |
keurtuin | de grachtengordel telt 27 zogenaamde keurblokken. Het zijn de ruimten tussen de Heren- en de Keizersgracht - achter de monumentale bebouwing - die slechts als tuinen mogen worden gebruikt. Ze danken hun naam aan de speciale keuren - verordeningen - die er van 1615 af voor golden. |
kilkeper | snijlijn van twee aansluitende dakvlakken (inwendige hoek). |
kleurgebruik | het toepassen van bepaalde kleuren. |
klokgevel | gevel met een klokvormige beëindiging. |
klos | uit de muur stekend houten of gemetseld blokje ter ondersteuning van uitstekende onderdelen van een gebouw zoals dakgoten. |
kolommenstructuur | wijze waarop kolommen zijn gerangschikt |
koofbord | gebogen vlak dat de overgang vormt van een vlakke zoldering of vlak plafond naar de muur. |
kop | in het algemeen gebruikt om de smalle kant van een rechthoekige vorm aan te duiden, bijvoorbeeld bij een gebouw of een baksteen. |
korrelgrootte | schaal van de parcellering en bebouwing. |
kozijn- of gevelwijziging | veranderen of verplaatsen van een kozijn of kozijninvulling of het zodanig wijzigen van (een deel van) de gevel, dat daardoor het aanzicht verandert. |
kozijninvulling | vulling van een kozijn, anders dan glas of bewegend deel. |
krotopruiming | slopen van krotten. |
kunststeen | elke combinatie of mengsel van materialen die wordt gemaakt om steen na te bootsen. |
laag | verdieping in een gebouw. |
laagbouw | gebouwen van één of twee lagen. |
lak | (glanzende) afwerklaag van schilderwerk. |
landhuis | herenhuis op het land, landgoed of buitenplaats. |
landmark | oriëntatiepunt, beeldbepalende plaatsen, gebouwen of objecten in het landschap. |
landschappelijke waarde | de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van (niet levende en levende) natuur. |
langskap | schuine kap evenwijdig aan de voorgevel. |
lastage | werf. |
latei | draagbalk boven gevelopening. |
lessenaar(s)dak | dak met één hellend, niet onderbroken, dakvlak. |
licht-vergunningplichtige bouw | bouwwerken waarvoor alleen een lichte bouwvergunning nodig is. |
lichte bouwvergunning | bouwvergunning voor veel voorkomende kleine bouwwerken zoals een aanbouw, bijgebouw, dakkapel, erfafscheiding, kozijn- of gevelwijziging of schotelantenne, die via een lichte, snelle procedure kan worden verkregen. |
lichtkoepel | raamconstructie, meestal in een plat dak, in de vorm van een koepel. |
lichtstraat | langgerekte, uit segmenten samengestelde lichtkoepel. |
lijst | een meestal versierde en geprofileerde rand als bekroning van de bovenzijde van een gevel. kroonlijst, gootlijst. |
lint(bebouwing) | langgerekte lijn van (veelal vrijstaande) bebouwing langs een weg of waterloop. |
loggia | inpandig balkon. |
loketcriterium | criterium toegesneden op het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-vergunningplichtige bouwwerken. |
luchtbrug | brugverbinding tussen gebouwen of delen van gebouwen. |
luifel | afdak buiten tegen de muur van een gebouw aangebracht en verder niet ondersteund, meestal boven een deur, raampartij of gehele pui. |
maaiveld | bovenzijde van het terrein dat een bouwwerk omgeeft, de grens tussen grond en lucht; de gemiddelde hoogte van het terrein, grenzend aan de gevels, op het tijdstip van de aanvraag om bouwvergunning. |
maat- en schaalverhouding | verhouding van de afmetingen van de bouwwerken zelf en tot elkaar of het groter geheel. |
maisonnette | galerijwoning van twee bouwlagen, waarbij veelal woon- en slaapverdieping gescheiden zijn; de galerijen zijn doorgaans om de andere laag gesitueerd. |
makelaar | de verticale balk die aan de bovenzijde van het verbeterd Hollands spant de verbinding vormt tussen de twee spantbenen. |
mansardedak | dakvorm waarbij het onderste deel van het zadeldak of schilddak steiler is dan het bovenste deel, waardoor een geknikte vorm ontstaat. |
markies | opvouwbaar zonnescherm. |
markisolette | uitvalzonnescherm met eerst verticale val voor de diagonale uitval (met dus geknikte doeklijn). |
massa | zichtbaar volume van bebouwing. |
materiaalgebruik | toepassing van bepaalde materialen. |
materialisering | de middelen waarmee gebouwen of openbare ruimte wordt vormgegeven. |
meander | verkaveling met straten in rechthoekig gebogen doorlopende lijnen. |
metselband | horizontale rij(en) bakstenen in bepaalde motief of kleur gemetseld. |
metselverband | het zichtbare patroon van metselwerk. |
metselwerk | bouwconstructie die is opgebouwd uit gevormde of gemodelleerde eenheden van steen, keramische baksteen of tegel, beton, glas of andere grondstoffen; (meestal bedoeld bij bakstenen wanden.) |
middelhoogbouw | niet grondgebonden bebouwing van vier of vijf lagen, zoals portiekflats. |
middenstijl | verticaal deel in het midden van een deur- of raamkozijn. |
middenstuk | de horizontale opbouw per pand bestaat in het algemeen uit een driedeling. Deze bestaat uit een plint met ingangspartij op de begane grond, een middenstuk met de woonverdiepingen, en een dakbekroning. |
modernisme | het geheel van de avant-gardebewegingen die in het begin van de 20ste eeuw ontstonden als reactie op het realisme en estheticisme in de kunst van de 19de eeuw. |
modernistische stijl | stijl van het modernisme. |
monolithisch | van de aard van een monoliet, uit één enkele steen bestaand, zich aldus voordoend. |
monument | alle vervaardigde bebouwing die van algemeen belang is wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde; monumenten worden door het Rijk, de Provincie of de gemeente aangewezen; voor rijksmonumenten geldt minimaal de grens van vijftig jaar. In Nederland is de wettelijke bescherming sedert 1961 geregeld in de Monumentenwet, waarin ook beschermde stads- en dorpsgezichten zijn opgenomen. |
monumentenbeleid | beleid t.a.v. de instandhouding van waardevolle monumenten van geschiedenis en kunst. |
monumentenlijst | lijst van gebouwen die bijzondere bescherming genieten uit cultuurhistorisch oogpunt en daarom aangewezen zijn als (gemeentelijke-, provinciale- of rijks) monumenten. |
monumentenvergunning | vergunning van burgemeester en wethouders of het dagelijks bestuur van het stadsdeel die nodig is om een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen en om het te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken. (artikel 12 Monumentenwet) |
Monumentenwet | de volledige tekst van de Monumentenwet is te vinden op www.wetten.nl |
morfologie | vormleer. |
muuranker | smeedijzeren staaf om balken en stijlen aan muren te bevestigen en deze tegen uitwijken te vrijwaren. |
muurdam | het smalle gedeelte van een muur tussen twee gevelopeningen (bv. tussen twee hoge vensters of deuren) of tussen gevelopening en de hoek van een gebouw.; penant. |
nederzetting | bewoonde plaats. |
negge | het vlak c.q. de maat tussen de buitenkant van de gevel en het kozijn. |
neoclassicisme | stijlperiode rond het eind van de 18de eeuw, waarin men de klassieken weer navolgde. |
neoclassicistisch | behorend tot het neoclassicisme |
neorenaissancestijl | bouwstijl opkomend halverwege de 19de eeuw en gebruikmakend van de decoratieve elementen uit de 16de eeuw (renaissance). |
niet grenzend aan de weg of openbaar groen | deel van het erf of de zijde van het gebouw dat niet grenst aan de weg of het openbaar groen. Een gevel aan een tuin is derhalve niet grenzend aan de openbare ruimte wanneer de tuin niet grenst aan de weg of het openbaar groen. |
nieuwe toevoeging | aan-, uit-, opbouw of gelijkwaardige aan het bestaande gebouw gekoppelde nieuwbouw. |
nok | hoogste lijn of punt van een schuin dak; horizontale snijlijn van twee dakvlakken. |
nutstuin | (deel van de) tuin waar men groenten en/of kruiden voor eigen gebruik verbouwt; moestuin. |
object | zelfstandig bouwwerk, pand of ingreep. |
objectcriteria | maatstaf bij beoordeling van een specifiek object. |
objectgerichte welstandscriteria | welstandscriteria die betrekking hebben op een specifiek bouwwerk, een specifiek pand of een specifieke ingreep; zowel zelfstandig als in combinatie met andere welstandscriteria te gebruiken. |
onderbouw | het onderdeel van een gebouw; heeft meestal betrekking op de begane grond van een huis met meerdere verdiepingen. |
ontlastingsboog | boog gemetseld in een muur boven een raam- of deuropening om het erboven liggende metselwerk te dragen. |
ontsluiting | de toegang tot een gebouw, gebied of een terrein. |
oorspronkelijke gevel | gevel van een gebouw bij oprichting. |
oorspronkelijke karakteristiek | het karakter van een gebouw bij oplevering, zoals de architect het bedoeld heeft. |
open verkaveling | verkaveling waarbij straten nog wel herkenbaar zijn, maar de bouwblokken meer ?in de ruimte? geplaatst zijn. |
openbaar groen | alles wat daaronder in het normale spraakgebruik wordt verstaan, zoals parken, plantsoenen en speelveldjes, die meestal het gehele jaar voor het publiek toegankelijk zijn. agrarisch gebied of water is in dit verband geen openbaar groen. |
openbare ruimte | ruimte die bestaat uit openbaar toegankelijke straten, wegen, pleinen e.d. en openbaar groen. water (bijvoorbeeld een singel of sloot) behoort niet tot de openbare ruimte. |
opgekapt | voorzien van extra kapverdieping. |
orde | groep van bouwwerken met eenzelfde waardering (opklimmend van Basisorde tot Orde 3). |
orde 1 | Orde 1 (O1): geregistreerde en beoogde rijks- en gemeentelijke monumenten. Restauratieve aanpak. |
orde 2 | Orde 2 (O2): monumentwaardige bouwwerken met nadrukkelijke architectonische verbijzondering en bouwwerken met een bijzondere cultuurhistorische betekenis. |
orde 3 | Orde 3 (O3): karakteristieke bouwwerken met architectonische en/of stedenbouwkundige meerwaarde. |
ordekaart | waarderingskaart; welstandskaart waarbij binnen een ruimtelijk systeem de bebouwing stelselmatig gewaardeerd is volgens een getrapt stelsel: Orde 1 is monument, Orde 2 de categorie daar net onder, Orde 3 daar weer onder en Basisorde. Vergelijkbaar met het ordestelsel worden stedenbouwkundige aspecten uitgedrukt in stedenbouwkundige zones. |
oriëntatie | de hoofdrichting (van een gebouw). |
ornament | niet-zelfstandig versieringselement, dienend om een voorwerp of gebouw op te luisteren. |
ornamentiek | versieringskunst |
orthogonaal | met loodrecht op elkaar staande ribben, asymptoten, snijlijnen enz. |
Overgangsstijl | stijl die een overgang vormt van de ene naar de andere stijl (begin 20ste eeuw). |
overkapping | plat of schuin dak, hangend of op stijlen aangebracht tegen een gebouw of een muur, om als gedeeltelijke beschutting te dienen. Kleine overkappingen boven een deur worden in de sneltoetscriteria aangeduid als luifels. |
overkragende daklijst | daklijst die vooruitsteekt ten opzichte van de eronder gelegen gevel. |
overstek | bouwdeel dat vooruitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel. |
paneel | rechthoekig vlak, geplaatst in een omlijsting. |
parcellering | indeling in percelen . |
pasteltinten | lichte 'zoetige' tinten. |
patina | zichtbare ouderdomskenmerken waardoor het oppervlak van oude (kunst)voorwerpen zich onderscheidt van dat van nieuwe voorwerpen van hetzelfde materiaal, resp. de nabootsing daarvan. |
penant | het smalle gedeelte van een muur tussen twee gevelopeningen (bv. tussen twee hoge vensters of deuren) of tussen gevelopening en de hoek van een gebouw.; muurdam. |
perceel stuk | grond waarvoor één rechtsorde geldt, dat wil zeggen dezelfde eigenaar en hetzelde eigendomsrecht heeft. inz. pand, gebouw. |
perceelafscheiding | afscheidingen die dienen om percelen af te scheiden als tuinmuren, schuttingen, schermen. |
perifeer groengebied | groengebied aan de rand van de bebouwde kom. |
pilaster | weinig uitspringende muurpijler, die dient om een boog of hoofdgestel te dragen. |
plaatmateriaal | vlak plaatmateriaal van kunststof, metaal, hout meestal ten behoeve van gevelbekleding, of bekleding van gebouwelementen zoals dakrand, deur, dakkapel; hout of kunststof in de vorm van smalle (samengestelde) delen (bijvoorbeeld rabatdelen) valt niet onder plaatmeteriaal. |
plangrens | op een of andere wijze aangeduide lijn die het plangebied van de rest scheidt. |
planindiener | degene die een bouwvergunning aanvraagt; meestal de opdrachtgever of de ontwerper van het bouwplan. |
planmatige bebouwing | groep gebouwen herkenbaar uitgevoerd volgens een vooraf opgesteld plan. |
plasticiteit | sterke ruimtewerking door vooruit- of terugspringende bouwdelen of gebogen vlakken, bijvoorbeeld erkers, balkons, aanbouwen enz. |
plastiek | sterke ruimtewerking door vooruit- of terugspringende bouwdelen of gebogen vlakken, bijvoorbeeld erkers, balkons, aanbouwen enz. |
pleisterwerk | stucmethode; een dunne laag specie van kalk en/of cement en gips met zand die vlak op de muur wordt aangebracht. |
plint | een duidelijk te onderscheiden horizontale lijn aan de onderzijde van een gebouw of een duidelijk te onderscheiden onderste horizontale laag van een gebouw, bijvoorbeeld een plint met bergingen. |
poer | rechthoekige of trapeziumvormige ondersteuning van metselwerk of beton, onderdeel van fundering. |
portico | door zuilen gedragen voorhal. |
portiek | ingebouwd portaal dat aan de straatzijde geheel open is en leidt naar de deur van een huis of gemeenschappelijk trappenhuis. |
portieketagewoning | woning in een woningcomplex die met de voordeur op eenzelfde portiek (al of niet met buitentrap) uitkomen. |
pothuis | halfbovengrondse uitbouw van een kelder, opgenomen in de stoep voor of naast het huis. |
principe-aanvraag | 'voorloper' van een bouwvergunningaanvraag; meer informatie hierover bij het stadsdeel. |
profiel | omtrek van een gebouw of bouwdeel (bijvoorbeeld kozijn) of een doorsnede daarvan. |
profielbreedte en -diepte | breedte en dikte van profiel van kozijn, raam of lijstwerk. |
profilering | zichtbare maatvoering, verhouding en reliëf van bijvoorbeeld een kozijn of kroonlijst. |
pui | gevelzijde v.d. onderbouw van een gebouw, veelal onderscheiden van de rest door gebruik van een ander materiaal (hout, aluminium etc.) met glas. |
pui-invulling | zie vrije pui-invulling. |
puibalk | zware balk over een pui, die dient om het bovendeel van een gevel te dragen en een onderpui te overspannen. (latei: als het een balk boven een venster betreft.) |
puilijst | lijst, ter hoogte van de puibalk in een gevel aangebracht. |
raam | gedeelte van het venster waarin het glas is gevat; vaak gebruikt voor het bewegend deel met glas binnen een kozijn. |
raamdorpel | horizontaal stenen element onder de onderdorpel van een houten kozijn, dat ervoor zorgt dat water onder het kozijn buiten het muurvlak wordt afgevoerd. |
raamindeling | nadere onderverdeling van een vensteropening. |
raamprofiel | stijl en dorpel waarmee ramen vervaardigd worden. |
radiaal | gevormd of geplaatst op de wijze van of in de richting van de stralen van een cirkel; inz. weg die vanuit het centrum (van een stad) naar buiten loopt, meestal gecombineerd met een ringstructuur. |
redelijke eisen van welstand | het uiterlijk en de plaatsing van bouwwerk waarvoor een bouwvergunning wordt verleend, mogen niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand; dit geldt zowel voor het bouwwerk op zichzelf, als ook in verband met zijn omgeving en de verwachte veranderingen daarvan. (artikel 12a Woningwet) |
referentiekader | het geheel van waarden en normen binnen een bepaalde groep waarnaar verwezen kan worden. |
regels en stijlen | horizontale en verticale delen van raam- en deurkozijnen. |
reguliere bouwvergunning | de bouwvergunning voor alle bouwwerken die niet vergunningvrij zijn en niet voorkomen in de lijst van de lichte bouwvergunning. |
reliëf | het in gering mate uitsteken of inspringen (van gevelelementen ten opzichte van het gevelvlak, zoals bij kozijnen, negens, sierranden). |
renovatie | aanpassing van een woning aan de tegenwoordige eisen van elementair woongenot. |
rijenwoning / rijtjeshuis | geschakelde eengezinswoning in een rij. |
Ringen en radialen | ruimtelijk systeem bestaand uit de belangrijkste infrastructuurlijnen (auto, rail) in en rond de stad. De spoorlijnen en snelwegen maken deel uit van een snel veranderende omgeving, waar de verkeersinfrastructuur een actieve rol speelt in de stedelijke ontwikkeling. Als gevolg daarvan is óf in de loop der tijd erlangs bebouwing verschenen óf heeft de bebouwing een letterlijke verhoging doorgemaakt. De bebouwing wijkt hierdoor in maat, schaal en ambitie duidelijk af van de erachter gelegen gebieden. |
risalering / risaliet | deel van een voorgevel dat vooruitspringt, minstens een venster breed en over de gehele hoogte doorlopend |
ritme | iedere geaccentueerde, periodieke (maar niet altijd gelijke) wisseling in een beweging, met een bep. regelmaat terugkerende beweging. |
ritmering | regelmatige herhaling. |
ritmiek | regelmatige herhaling. |
roede | tussenregel van een glasraam |
rollaag | een laag van op hun kant of kop gemetselde stenen. Horizontale of gebogen rij stenen boven een gevelopening of aan de bovenzijde van een gemetselde wand. |
rooilijn | lijn die in het bestemmingsplan of bouwverordening aangeeft waarbinnen gebouwd mag worden. |
ruimtelijk kwaliteitsbeleid | algemene benaming voor alle beleid dat gericht is op het stimuleren en verhogen van de ruimtelijke kwaliteit van gebieden. |
ruimtelijk systeem | een samenstel van gebieden die op grond van stedenbouwkundige en ruimtelijke kenmerken een vergelijkbare verschijningsvorm hebben. |
ruimtelijke eenheid | een aaneengesloten stuk grond of (een deel van) een ruimtelijk element dat uit oogpunt van zijn verschijningsvorm een zelfstandig geheel vormt. |
ruimtelijke kwaliteit | optimaal samenspel tussen de gebruikswaarde, de toekomstwaarde en de esthetische waarde ofwel de schoonheid van een gebied of een gebouw (vrij naar Vitruvius). |
sanering | herinrichting door middel van sloop en vervangende nieuwbouw. |
satelliet | in de nabijheid van een grote stad gelegen of geprojecteerde plaats die het bevolkingsoverschot daarvan moet opvangen. |
schaal | het begrip van relatieve grootte, vooral van één element tot een ander of van één element tot het geheel; ook, een object of gebied dat in evenredige verhouding staat tot het object of dat gebied. |
schilddak | dak, gevormd door twee driehoekige schilden aan de smalle en twee trapeziumvormige aan de lange zijde. |
schoonheidscommissie | voorloper van de welstandscommissie; opgericht in 1898. |
schuine kap | hellende afdekking van een ruimte. |
schuur | bijgebouw ten behoeve van opslag. |
sculpturaal | van de aard van een beeldhouwwerk. |
secundair materiaal | materiaal dat gebruikt is op ondergeschikte (opper)vlakken, zoals het materiaal van deuren, kozijnen, daklijsten. |
selectiviteit | waarde als onderscheidingsmiddel of toets. |
serie(bouw) | een aantal panden naast elkaar die in dezelfde architectuur zijn uitgevoerd. |
setback | teruggelegen bovenste verdieping soms voorzien van dakterras. |
signaalkleuren | felle in het oogspringende kleuren, ook primaire kleuren worden hieronder gerekend. |
situering | plaats van het bouwwerk in zijn omgeving. |
slagenlandschap | een landschap met langgerekte ontginningslinten met haaks daarop een stelsel van smalle kavels gescheiden door afwateringssloten. |
sneltoets | welstandsbeoordeling van licht-vergunningplichtige bouwwerken waarvoor in de welstandsnota sneltoetscriteria zijn opgenomen. |
sneltoetscriteria | een set uitputtende welstandscriteria die aangeven wanneer een licht-vergunningplichtig bouwwerk in een bepaalde categorie in ieder geval voldoet aan redelijke eisen van welstand. |
souterrain | onderhuis, benedenverdieping die gedeeltelijk lager dan het straatniveau (maaiveld) ligt. |
speklaag | decoratieve band als afwisseling in baksteenmetselwerk. oorspronkelijk van natuursteen, later ook van kunststeen, beton of baksteen. |
spiegeling | (over een as) teruggekaatst beeld. |
SPVE | Stedenbouwkundig Programma van Eisen |
stads- en dorpsvernieuwing | maatregelen openbare ruimte daaromheen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de stads-en dorpsvernieuwing |
stadsbeeld | visuele indruk die de gebouwde en onbebouwde omgeving op ons maakt; het aanzien van het stedelijk gebied en het buitengebied |
stadsbouwmeester | functionaris die de bouwplannen van begin tot eind begeleidt en ook bevoegd is om een welstandsadvies af te geven. |
stadsdeel | bestuurlijke eenheid die gedecentraliseerde, eigen bevoegdheden heeft; soort subgemeente. De raad heeft een secretariaat en een dagelijks bestuur. |
Stadsdeel Transformatiegebied | Transformatiegebied waarbij bouwvergunningaanvraag en -verlening via het stadsdeel loopt. |
stadsdeelbestuur | bestuur voor de belangenbehartiging van het stadsdeel. |
stadshart | stadscentrum |
stadsontwerper | persoon die tot taak heeft het stedenbouwkundig ontwerpproces te coördineren en de stedenbouwkundige plandocumenten op te stellen. |
stadsvernieuwingscomplex | complex van gebouwen, die door vernieuwing of renovatie verpauperde en verkrotte oude gebouwen (gedeeltelijk) vervangen. |
stedelijk gebied | volledig bebouwd gebied waarvan de bevolkingsomvang een zekere aangenomen drempelwaarde(die van gebied tot gebied kan verschillen)overschrijdt. |
Stedelijke scharnierpunten | ruimtelijk systeem bestaand uit locaties waar de randen van gebieden van twee of meer systemen dicht aan elkaar grenzen en mede daardoor de stedenbouwkundige structuur niet eenduidig is te definiëren. |
stedenbouw | ontwerpdiscipline die functies en activiteiten in de stad zodanig plaatst, dat het geheel meer is dan de som der delen; esthetiek, gebruikswaarde en toekomstwaarde spelen hierbij een rol. |
stedenbouwkundig ensemble | stedenbouwkundige eenheid. |
stedenbouwkundig plan | ontwerp voor de bouw of herstructurering van een gebied in een stad of dorp. |
stedenbouwkundige eenheid | samenstel van bouwblokken die als eenheid zijn ontworpen en als zodanig herkenbaar zijn. |
stedenbouwkundige kwaliteit | vergelijkbaar met architectuurordes. |
stedenbouwkundige structuur | ruimtelijke opbouw of samenstelling van een gebied: de manier waarop bebouwing, straten, pleinen, water en andere open ruimte ten opzichte van elkaar zijn gesitueerd. |
stedenbouwkundige zone | indeling in gebieden waarbij gradaties aangebracht zijn in |
steilrand | helling tussen twee vlakke terreingedeelten. |
stijl | architectuur of vormgeving uit een bepaalde periode of van een bepaalde stroming. |
stolpboerderij | Noord-Hollands boerderijtype met een min of meer vierkante vorm en een piramidevormig dak. |
straatbeeld | beeld dat een straat oplevert. |
straatwand | gevel(s) aan één zijde van de straat. |
strek | de lange smalle zijde van een baksteen. Ook de lengte van die zijde. |
strengperssteen | baksteen die in een zuiver rechthoekige vorm is geperst; met vier betrekkelijk gladde zijden en twee snijvlakken die meestal wat ruwer zijn. |
stroken | lange smalle stukken, meestal van gelijke breedte. |
strokenbouw | stedenbouwkundig verkavelingprincipe, waarbij de bebouwing in parallelle, vrijstaande rijen is geordend. |
strokenverkaveling | verkaveling waarbij rechte, langwerpige bouwblokken achter elkaar herhaald worden, de voorzijde van het ene bouwblok ligt hierbij vaak tegenover de achterzijde van het volgende bouwblok maar de bouwblokken kunnen ook rug aan rug liggen. |
strook-, haak- en hoftype | type verkaveling in stroken of haken, soms door bepaalde rangschikking hoven vormend. |
supervisie | begeleiding en toezicht. |
supervisor | persoon die tot taak heeft te bevorderen dat een hoogstaande ontwerpkwaliteit wordt bereikt; het gaat hierbij om de ontwerpkwaliteit van het afzonderlijke bouwproject, een goede afstemming met het ontwerp van de openbare ruimte en de afstemming met andere bouwprojecten binnen één Stedenbouwkundig Plan. |
suskast | ventilatierooster met omkasting ten behoeve van natuurlijke ventilatie waarin geluid van buiten wordt geabsorbeerd, zodat zowel voldoende ventilatiecapaciteit alsook afdoende geluidwering wordt gerealiseerd. |
symmetrie | architectonisch of stedenbouwkundig ontwerp dat die door een lijn of vlak verdeeld kan worden in twee delen die elkaars spiegelbeeld zijn. |
symmetrieas | as ten opzichte waarvan de symmetrie geldt. |
systeembouw | bouw volgens een bepaald systeem, bijvoorbeeld betonelementenbouw, stapelbouw, houtskeletbouw; montagebouw. |
tactiel | betrekking hebbend op de tastzin. |
talud | helling, glooiing, schuinte van het zijvlak van aardwerken, dijken, spoorbanen, vestingwerken. |
tent-, punt- of piramidedak | dak gevormd door vier of meer driehoekige dakschilden die in één punt bijeenkomen. |
terras | plat dak van een huis of van een deel ervan dat ingericht is om erop te verblijven; horizontaal stuk grond, soms hoger gelegen dan het omringende terrein, als wandel- of zitplaats aangelegd. |
textuur | de waarneembare structuur van een materiaal (bij metselwerk dus de oneffenheden van de steen en het voegwerk). |
timpaan | driehoekig of segmentvormige bekroning van een (klassiek) gebouw of van een onderdeel daarvan. |
topgevel | bovenste geveldeel dat naar boven toe verjongd is. Een topgevel staat meestal aan de korte zijde van een gebouw of vormt de hoofdgevel van een risaliet. |
Transformatiegebieden | ruimtelijk systeem bestaand uit gebieden waar een ingrijpende, ontwikkeling plaatsvindt. |
trappenhuis | gedeelte van een gebouw waarin de (hoofd)trappen zijn aangebracht. |
travee | begrip bij de vlakverdeling van gevels. De afstand tussen twee opeenvolgende steunpuntassen in de lengterichting van een gebouw of bouwonderdeel vaak de breedte van een deur of venster. |
trendsetter | een in het betreffende bouwblok of straat eerder (afgelopen drie jaar) als zodanig door de welstandscommissie goedgekeurd exemplaar van het bouwwerk (bij gelijkvormige kapvorm of woningtype). |
Tuindorpen | ruimtelijk systeem dat bestaat uit arbeiderswoningbouw met een min of meer dorpse stedenbouwkundige structuur en relatief veel groen. De stadsuitbreiding tussen ca 1909 en ca 1930 voltrok zich voor een aanzienlijk deel in de vorm van tuindorpen. Elk tuindorp vormt één afgerond geheel dat een duidelijk ontwerpstempel draagt. |
uitbouw | bouwwerk dat in directe verbinding staat met het (hoofd)gebouw waaraan het wordt gebouwd. Een aanbouw is een toevoeging van een afzonderlijke ruimte aan een gebouw, terwijl een uitbouw een vergroting van de bestaande ruimte is. Deze bouwwerken breiden het bestaande (hoofd)- gebouw uit ter vergroting van het woongenot. Hiermee wordt bedoeld dat het gebruik direct gerelateerd dient te zijn aan de woonfunctie. |
uitbreidingsplan | ontwerp tot vergroting van de bebouwde kom van een gemeente. |
uitkragend bouwdeel | vooruitstekend bouwdeel. |
uitkragende daklijst | uitstkende lijst van een dak. |
uitwendige scheidingsconstructie | constructie die de scheiding vormt tussen een voor mensen toegankelijke besloten ruimte van een gebouw en de buitenlucht, de grond of het water. |
vakwerk | constructie waarbij de wanden van een gebouw worden samengesteld uit een geraamte van houten stijlen, regels en schoren die vakken vormen, die worden opgevuld met bijvoorbeeld metselwerk. |
Van Eesterenmuseum | deel van het AUP-gebied (naar stedenbouwkundig plan van Van Eesteren) in Slotermeer Noordoost dat gerestaureerd en behouden wordt en daarmee een soort openluchtmuseum wordt, omdat dit gebied is bestempeld als gemeentelijk beschermd stadsgezicht vanwege de architectuur en de stedenbouwkundige opzet. |
veenontginning | het ontwateren en verkavelen van veengronden om ze geschikt te maken voor agrarisch gebruik. |
venster | een (licht)opening in de muur van een gebouw. |
vensteras | denkbeeldige lijn door het midden van de vensters. wanneer een gevel minstens twee bouwlagen heeft en de vensters van de begane grond en de verdieping(en) liggen recht boven elkaar, dan noemt men het aantal vensterassen. |
vensterindeling | onderverdeling van vensteropening in kleinere vlakken door middel van stijlen en regels. |
vensterpartij | samenstel van ramen in een gevel. |
ventilatierooster | rooster met omkasting ten behoeve van natuurlijke ventilatie, zodat voldoende ventilatiecapaciteit wordt gerealiseerd. |
ventilatievoorziening | het geheel van ventilatiesystemen in een gebouw. |